februari 21, 2013

Ik zal wel weer een watje zijn

Vanmiddag had ik eventjes de tijd om een rondje te wielrennen. De kou werkte niet uitnodigend om me om te kleden, maar ik vond dat ik het verplicht was. Sneeuw en ziekte hadden ervoor gezorgd dat ik al enkele weken aan de kant ben gebleven. Medewielrenners vonden zelfs al dat ik smoesjes zocht om maar binnen bij de warme kachel te blijven. Ik moest dus wel. En ging ook.

Met zes lagen aan trok ik de polder in. Het was stervenskoud! De noordoostenwind zorgde ervoor dat de pijn van de kou ook mijn longen in werd gezogen. Fatsoenlijk ademhalen zat er niet bij en dat is voor iemand met inspanningsastma nog eens extra vervelend. Ik ga terug!

Toch zag ik dat ik mezelf steeds verder van mijn woonplaats verwijderde. Na een kilometer of veertien kreeg ik mijn ademhaling enigszins onder controle. De kou werd alleen steeds erger en was inmiddels door heel mijn lichaam getrokken. Mijn benen kon ik geenszins op enige vorm van ritme betrappen. Oké, ik maak het rondje af, maar met dit weer rijd ik echt nooit meer! Nooit! Wat een verschrikking! Mijn wielervrienden zullen me wel weer een watje vinden, maar ik weet nu hoe de soldaten die in de jaren veertig bij Stalingrad waren gevestigd zich voelden.

Bij kilometer 26 reed ik de dijk op bij het pontje van Gelkenes. Mijn hart maakte een sprongetje. Van hieraf zou ik, waarschijnlijk, de wind meekrijgen en tevens minder last hebben van de kou. Dat klopte. Het grote mes ging erop en voor het eerst wisten mijn benen ritme te vinden. Plezier had ik nog altijd niet.

44 kilometer verwijdert van de start was ik weer thuis. Zonder gemor ontdeed ik mijn racefiets van de eventueel opgespatte pekel.

Natuurlijk. Natuurlijk stap ik aanstaande zaterdag om 10.00 uur weer op de racefiets. Wat moet ik anders? Thuiszitten? Ik ben geen watje.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten