maart 02, 2012

De Lekke Band Story Deel 3: Het huis

De Lekke Band Story is een verhaal waarvan de eerste drie delen al eens op mijn overleden hyvespagina zijn geplaatst. Vandaag plaats ik het derde deel op Vlijmblog. De bedoeling is om iedere vrijdag een nieuw deel te plaatsen tot het verhaal uit is.
 
Deel 3: Het huis
 
Het was zaterdagavond en ik stapte in de auto van mijn vader. Ik had net mijn voetbalverslagen voor internet en krant afgerond en kon eindelijk weg. Tegen mijn ouders zei ik dat ik naar vrienden in Ridderkerk zou gaan en omdat het regende had ik geen zin om te fietsen. Mijn route zou echter richting Noordeloos gaan.
  
Misschien had ik een beter moment kunnen uitkiezen om mijn onderzoek naar het verbrande huis te doen. Toen ik in de auto zat begon het al te schemeren en de regendruppels kletterden op het dak. Ik zette koers over de provinciale weg richting Noordeloos. Tijdens deze tocht was ik niet helemaal met mijn hoofd bij het verkeer. Op de stoel naast mij lag de foto van de familie Heijkoop die ik uit mijn portemonnee had gehaald. Eveneens lag daar mijn mobiel, bij welke ik een rood lichtje zag opflikkeren. Slecht moment dacht ik bij mezelf. Ik ging naar een door mijzelf verklaard spookhuis, zo zag ik dat tenminste, terwijl het bijna donker is, de regen uit de hemel gutst en mijn mobiel op sterven na dood is.
  
Had ik niet iemand mee kunnen nemen? Ik kijk graag naar horrorfilms, vooral ’s nachts en alleen. Daarin zie je altijd mensen, vooral vrouwen, die alleen en in het donker bij slecht weer op onderzoek uitgaan. Uiteraard vind ik dat altijd dom, maar dat hoort nu eenmaal bij de film. Het is fictie. Dit is de realiteit. Wat had ik dan moeten zeggen? “Acht jaar geleden reed ik lek en vroeg iemand met een verbrand uiterlijk of ik hulp nodig had. Later zag ik hem nog eens staan in een ruïne dat er al sinds 1995 vervallen en verlaten bij staat. Ik ontdekte dat toen dat huis is verbrand er drie doden zijn gevallen, waarvan één jongen die lijkt op de persoon die ik eens heb gezien bij dat huis.” En dan? Zou iemand dat geloven? Nee. Laat staan op zaterdagavond met mij meegaan naar Noordeloos – of all places – om doelloos in een ruïne rond te banjeren, terwijl er ook in één van de verschillende drankhuizen bier en baco klaar wordt gezet om opgedronken te worden.
  
Ik ging alleen. Ik wist eigenlijk ook niet wat ik ervan moest vinden. Terwijl zo af en toe de lichten van andere auto’s mij tegemoet reden en zonder notie passeerden, dacht ik na over wat ik nou aan het doen was. Wat dacht ik in het huis aan te treffen? Een jongen met een verbrand uiterlijk? Niels Heijkoop, die in 1995 met zijn ouders levend is verbrand? Iedereen die mij kent weet dat ik niet in zulk soort zaken geloof. Dat paranormale gedoe vind ik leuk in films om je korte tijd de stuipen op het lijf te jagen, maar verder verdient het geen aandacht.
  
Het geluid van een woedende claxon schudde mij wakker. Ik was, in gedachten verzonken, half op de andere weghelft terecht gekomen en stuurde snel naar rechts. Gelukkig was het inmiddels te donker om de lichamelijke uitingen van de bestuurder van de tegemoetkomende auto waar te nemen.
  
Ongemerkt was ik al bij Noordeloos uitgekomen. Door de rotonde driekwart te pakken verliet ik de provinciale weg en reed ik de oude kern van het kleine dorpje binnen. Ik reed over het smalle bruggetje waardoor ik aan de andere kant van de Giessen terechtkwam, aan de Noordzijde. Deze vervolgde ik en draaide zo weer vrij snel het dorpje uit om door de donkere weilanden mijn weg te vervolgen. Het enige licht kwam van mijn koplampen. Al snel zag ik rechts de contouren van de molen en vervolgens die van het verbrande huis. Mijn rechtervoet zocht naar de rem, maar trapte deze niet in. De auto reed verder en ik merkte dat ik me aan mezelf zat te ergeren. Ondanks mijn nuchtere kijk op het leven leek het wel alsof ik niet bij dat huis durfde te stoppen.
  
Vijfhonderd meter verder stopte ik. Er was enigszins ruimte om de auto te keren en na enige aarzeling deed ik dat ook. Opnieuw zette ik koers richting het verbrande huisje. Daarvoor aangekomen stopte ik nu wel de auto en zette ik de motor af. Ik keek naar links. Een lichtflits scheurde vanuit de hemel door de lucht en bracht het huis goed in beeld. Ik schrok van de klap die volgde, het eerste onweer dat ik vandaag ontwaarde. Ook dat nog.
  
Ik bleef nog even zitten in de auto, mezelf wijsmakend dat dit kwam door de regen, alsof ik wachtte tot het droog werd. Ik pakte een zaklamp, testte even of het onooglijk gele gevaarte nog werkte en legde mijn linkerhand op de deurklink. Langzaam deed ik het portier open en stapte ik naar buiten. De regen maakte mij in korte tijd zo nat als een zeehond, maar dit deerde mij niet.
  
Stap voor stap begaf ik mij richting het verbrande huis. Ik kwam bij de scheefhangende voordeur aan. Met mijn rechterhand klikte ik mijn zaklamp aan en mijn linkerhand zag ik richting de deurknop gaan. Ik deed rustig en op mijn hoede de deur open met een gekraak dat door merg en been ging en stapte naar voren.
  
Ik was binnen. Een geur van verbrand vlees hing hier nog altijd. Op de plek waar ik stond was het droog, op andere plekken lekte het, of regende het zelfs voluit. Toch bleef het water niet liggen. Het huis stond iets verhoogd en het water liep via gaten in de muur weg. Alles wat in het huis stond was zwartgeblakerd, dat kon ik nog wel ontwaren in het donker. De restanten van een bank, een uit elkaar gevallen tafel en nog maar voor de helft aan de muur hangende keukenkastjes. Waarom is dit nooit helemaal afgebroken? Verder kon ik weinig bijzonders ontwaren. Er was tevens een trap naar boven, maar die leek mij te gammel om te gebruiken. Het trapgat was opengevallen, het deurtje dat ervoor hoort lag op de grond.
  
Hier zag ik wel iets raars aan. Het deurtje had op slot gezeten, de grendel was eraf gerukt en lag op de grond. Het deurtje leek van binnenuit te zijn ingetrapt en ik zag nog iets. Er zaten krassen van nagels op. Het was alsof hier ooit iemand opgesloten heeft gezeten. Ik keek in het trapgat. Het leek me niet een plek om je in te verschuilen. Op de grond in de hoek lag een kapotte fotolijst met gebarsten glas. Er zat een deels verbrande foto in. Ik pakte het op en verlichtte het met mijn zaklamp. Ik kon twee mensen ontwaren, een man en een vrouw. Ik kende ze niet. Achter hen stond een wit busje met het opschrift Schoonlose B.V., wat niet meer deed dan mijn wenkbrauwen fronsen. Ik draaide het lijstje om en kon op de bruine achterkant heel vaag iets ontwaren. Iemand had er met as twee worden opgezet. ‘Vindt hen’, stond er geschreven. Op dat moment verstarde ik. Het voelde alsof er iemand naar me keek. Ik durfde niet meer rond te kijken.
  
Toen ik mij weer in beweging kon brengen rende ik naar buiten en vloog ik de auto in. Ik startte de motor, keek nog eenmaal naar links en zag iemands gestalte voor het gat staan waar ooit het  raam heeft gezeten. Ik trapte de koppeling in, liet hem opkomen terwijl ik tegelijkertijd vol gas gaf. Voor het eerste in mijn leven liet ik de banden gillen bij het wegrijden.
  
Op de provinciale weg aangekomen was mijn hartslag iets tot rust gekomen. Naast me op de passagiersstoel lachten twee onbekende gezichten mij vanachter het gebarsten glas van het fotolijstje toe.

- Lees het vervolg volgende week vrijdag op Vlijmblog -

Geen opmerkingen:

Een reactie posten