december 21, 2012

Mijn ideale jazzbeleving


Zo op z’n tijd raak ik in een jazzmodus verzeild. Nee, ik kan geen jazzmuzikanten noemen die ik goed vind. Zoveel kennis heb ik niet op dat gebied, al heb ik wel het idee dat de muziek afkomstig moet zijn van afro-Amerikanen uit de jaren vijftig. Dat schat ik zo in.

 
Af en toe hoor ik weleens wat jazz op de radio en kan ik aangeven of ik het goed vind. Probleem is echter wel dat ik de namen van die muzikanten of niet eens hoor, of direct vergeet. Overigens zou ik daar ook niks aan hebben. De jazzmodus bereik ik niet door zelf een plaat op te zetten, maar door er op spaarzame momenten per ongeluk tegenaan te lopen.
 
Ik zou weleens live jazz willen zien in de stijl die mij het beste ligt. Om daar dan daadwerkelijk van te genieten zijn er wel een paar voorwaarden aan verbonden.
 
Ik moet in mijn eentje verloren door verlaten straten van een onooglijk stadje lopen. Niet wetende wat ik met mijn leven moet, noch waar ik de nacht zal gaan doorbrengen, ontwaar ik een kroegje op de hoek van een straat die zich voor andere mensen verborgen lijkt te houden.
 
De deur is zwart en als ik die openduw sta ik achter zwarte gordijnen. De eerste tonen van een contrabas en een rauwe stem komen me tegemoet. Wanneer ik een gordijn openschuif zie ik dat de kroeg eigenlijk best wel klein is. De ramen zijn vies en er is nauwelijks verlichting.
 
Rechts zit een dikke blanke man met een dun snorretje en klein brilletje aan een tafel een krant te lezen. Een sigaret met teveel as op zijn kop zit tussen zijn gelige gekromde wijsvinger en middelvinger geklemd, de zwarte asbak met goudkleurig lijntje erop staat er direct naast. De ogen van de man wijken geen moment van de krant af.
 
Links zie ik een lange bar met een enkele tap. De barman, eveneens dik, zit onderuit gezakt op zijn kruk en merkt langzamerhand dat er een onbekende klant zijn kroeg is binnengekomen. Hij knikt naar me, staat op en loopt naar de tap.
 
Het volle bierglas heeft teveel schuim. De barman en ik kijken elkaar kortstondig aan. Dan schuif ik hem een munt toe. Ik pak mijn biertje en zoek een plekje op om te gaan zitten. Tussen mij en de bolle krantlezer bevindt zich één lege tafel. Tussen mij en de jazzband bevinden zich twee lege tafels. De barkrukken aan de bar zijn eveneens niet bezet.
 
De band speelt vol overgave. Alle drie de leden zijn zwart en hun pakken zijn dito gekleurd. De man die aan de linkerkant van het trio staat heeft een zwarte hoed op zijn – naar het schijnt – kale hoofd. Hij laat zijn rechterhand aan de snaren tokkelen, terwijl zijn linkerhand zich daarboven ogenschijnlijk stilhoudt. Hij staart de overwegend lege kroeg in terwijl hij zijn wangen opgeblazen heeft.
 
De man rechts heeft eenzelfde zwarte hoedje op zijn hoofd gezet en zijn colbertje is losgeknoopt, waardoor het zwarte gillet en witte overhemd goed zichtbaar is. Niet continu, maar op de juiste momenten, zet hij zijn lippen aan zijn saxofoon. Zijn hoofd achterover gooiend overtuigt hij mij dat hij zijn gehele ziel en zaligheid in zijn blaasinstrument legt.
 
De man in het midden is tenger en staat lichtjes gebogen terwijl hij, op de momenten dat hij zijn mond stilhoudt, naar zijn voeten kijkt. Die zitten in zwart gelakte schoenen en staan geen moment stil. Hij heeft zijn hoedje afgezet; waar hij die heeft gelaten weet ik niet. Op zijn hoofd is kort grijs geworden kroeshaar zichtbaar. Het zweet parelt op zijn gezicht.
 
In zijn linkerhand heeft hij een microfoon. Hij brengt er regelmatig zijn rauwe stem mee ten gehore. Die klinkt afgeleefd. In zijn rechterhand heeft hij een mondharmonica. Die gebruikt hij eveneens veelvuldig, het geluid versterkend door er zijn microfoon tegenaan te duwen.
 
Tussen twee nummers door bedankt de zanger zijn drie toehoorders en laat hij weten dat ze uit New Orleans komen. Hij telt af voor het volgende liedje, welke begint met een rauwe kreet.
 
Ik zet mijn lippen voor het eerst aan mijn biertje. Het gouden drankje heeft nog nooit zo lekker gesmaakt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten