Mijn wielerjaar was om eerlijk te zijn
niet heel bijzonder in 2016. Toch waren er drie hoogtepuntjes. Zo lukte het me
eindelijk om te gloriëren in het Piechems Kampioenschap en durfde ik het aan om
de toerversie van Parijs-Roubaix te rijden. Voor het eerst reed ik dit jaar ook
een cyclo en wel in de Yorkshire Dales. Hiervan heeft u, trouwe Vlijmbloglezer,
nog een verslag tegoed. Al was het maar om te weten hoe het fietsen er in deze
specifieke Engelse heuvels aan toe gaat.
Piechem in de Yorkshire Dales
Het idee om in dat gebied te rijden was al
een paar jaar geleden ontstaan. In de Volkskrant stond een artikel over de toertocht
Etape du Dales in Yorkshire, waar dat jaar ook de Tour de France zou passeren,
die als Engelse tegenhanger van de Ronde van Vlaanderen zou kunnen dienen.
Allerlei steile hellingen staan op het menu met namen die klinken als een klok.
Wat te denken van Buttertubs Pass, Fleet Moss en Garsdale Head. Toen ik me in
het najaar van 2015 kapot verveelde op de bank door toedoen van een bij een
valpartij ontstane hersenschudding besloot ik om eens te kijken of het tot de
mogelijkheden behoorde om deze tocht eens te rijden.
Het herstel van de hersenschudding duurde
langer dan me lief was. Tot halverwege februari bleef ik last houden waardoor
de trainingsperiode voor de tocht op 15 mei vrij kort was. Hierdoor besloot ik
voor mezelf om de cyclo te rijden als een toertocht: gewoon genieten en niet
letten op de tijd. Naarmate de oversteek naar Engeland echter dichterbij kwam
en het koersen in Nederland, samen met de toertochtversies van Parijs-Roubaix
en de Amstel Gold Race, me niet superslecht afging merkte ik toch dat ik voor
goud wilde gaan. Ik vond dat ik dat aan mijn stand verplicht was. Waar ik die
stand vandaan haal is mij ook een raadsel, maar laten we het erop houden dat ik
een keertje wel voor het hoogst haalbare wilde gaan.
Karakteristieke muurtjes
Aangezien ik pas kort voor de tocht in
Engeland zou arriveren wist ik dat ik niet van tevoren zou kunnen inrijden om
alvast wat van het parcours te verkennen. Zodoende hees ik me op de vroege
ochtend van 15 mei voor het eerst aan de andere kant van de Noordzee in een
wielertenue en vertrok vanuit standplaats Appletreewick naar de start naast het
rugbyveld van Threshfield, nabij Grassington. Het was koud. Erg koud. Enkel de
schaapjes waren mijn metgezel terwijl ik me tussen de karakteristieke muurtjes
voortbewoog over de linkerhelft van de lege weg.
Bij de start had ik er al zo’n tien
kilometer op zitten. De tocht was in totaal 175 kilometer die je voor goud in
zeven uur moest afleggen. Dus ik wist dat ik op mijn Garmin in de gaten moest
houden of ik boven de 25.7 km/h gemiddeld bleef. Het begin van de tocht was
betrekkelijk vlak, net als het einde. Hoewel, in de Yorkshire Dales is het
nergens vlak, maar in die stukken van de tocht zat geen echte beklimming.
Ik ging vanaf de start – men startte niet
met z’n allen tegelijk, je kon zelf bepalen wanneer je zou beginnen; de tijd
komt toch via je chip binnen – meteen volle bak rijden. Bij Grassington verliet
het parcours de bewoonde wereld en waar ik dacht in m’n eentje te moeten rijden
kreeg ik een Engelsman in mijn wiel mee. Gelukkig bleek het geen profiteur, hij
nam gewoon over. Ik merkte wel dat als de weg omhoog liep dat ik daar minder
moeite mee had dan hij, maar in de afdalinkjes en de min of meer vlakke stukken
reed hij ongenadig hard.
Hij heette Andrew “Andy” Gall en kwam uit
deze streek, al woont hij inmiddels al jaren in de buurt van Londen. Trots
vertelde hij over zijn geboortedorp Masham waar je liefst twee bierbrouwerijen
hebt (Theakston en Black Sheep). Ieder jaar rijdt hij deze tocht, al was het
hem nog nooit gelukt om goud te halen. Dat boezemde mij wel angst in want hij
reed misschien wel beter dan ik. Een paar keer wees ik vragend en angstig naar
steile wegen omhoog, maar Andy wuifde mijn vingers lachend weg. Nee, dat waren
slechts landweggetjes waar we niet overheen hoefden.
Eerste klim
We naderden de eerste klim: Fleet Moss.
Klimmen in de Yorkshire Dales gaat ongeveer als volgt: loeisteile weg, stukje
vlak, eventueel zelfs korte afdaling, loeisteile weg, nog eens een vlak stukje
en dan wordt het ongelofelijk steil. Het blijft maar doorlopen. De
klimpercentages zijn over het algemeen van 20-25%. Gelukkig vergoed het uitzicht
veel want het is werkelijk een prachtige streek.
Bovenop Fleet Moss zag ik Andy niet meer.
Ik had hem ver achter me gelaten. Jammer, want hij reed wel prettig. Wachten kon
echter niet want het goud lonkte. De afdaling was lang recht en steil. Zonder
dat er een bocht was zag ik dat ik m’n remmen inkneep. Zo’n snelle afdaling had
ik nog nooit gereden, maar langzaamaan durfde ik meer. Beneden in de plaats
Hawes was de eerste tussenstop. Die sloeg ik over want ik wilde niet onnodig
tijd verliezen.
Tijd om bij te komen was er niet.
Buttertubs Pass wachtte. De klim is bekend van de Tour de France-passage in
2014, waar Jens Voigt op jacht ging naar de eerste bolletjestrui van die
editie. Het was een herhaling van Fleet Moss. Ander gebied, zelfde soort steile
stukken. Bij bovenkomst bleek mijn gemiddelde toch flink gezakt en ik begon me
voor het eerst echt zorgen te maken.
Na de afdaling kwam ik in het dal terecht
bij Gunnerside en Low Row. Een groep hardrijders haalde me in en ik twijfelde
of ik aan moest pikken. Ineens hoorde ik een bekende stem mijn naam roepen. Het
was Andy en ik trok mezelf direct in gang. We reden lekker door maar een
volgende klim liet niet lang op zich wachten. Bij Low Row draaiden we een
smalle weg op. Turf Moor bleek de volgende horde. Dit keer haalde de klim denk
ik niet de 20%. We hielden het bij lange stukken van ‘slechts’ zo’n 15%.
Riviertje
Het groepje klom in mijn wiel mee naar
boven. Ik had het zwaar maar kreeg toch moraal. Andy moest de rol dan misschien
lossen, ik had een leuk groepje van vier man gevonden om de tocht mee te
vervolgen. Een klein stukje in de afdaling moesten we door een riviertje waden.
We konden ook over een smal bruggetje, maar dat duurde langer en ik heb
natuurlijk enorme technische kwaliteiten (ahum) dus lukte het mij wel om op
aardige snelheid de Ridley Fenix recht te houden in het water.
Onder aangekomen mochten we direct
beginnen aan Tan Hill. Een klim door episch gebied over zo’n tien kilometer
naar de hoogste pub van Engeland. Het ging voor mij direct mis. M’n ketting vloog
eraf bij het schakelen. Het groepje stopte niet maar reed keihard door. Nadat
ik m’n ketting erop had gelegd probeerde ik hen nog bij te halen maar dat bleek
onbegonnen werk.
Ik zat weer alleen en dan is Tan Hill een
lange bedoening. Toch raakte ik aan de praat met een jonge tijdrijder uit
Chelmsford. Hij stopte echter op een gegeven moment want hij moest wachten op
een langzamere vriend van hem.
Te zwaar
Ik voelde me eenzaam. Het begon langzaam
tot me door te dringen dat deze tocht te zwaar voor me is. De beklimmingen vormden
ware aanslagen op mijn benen en ik wist even niet hoe ik het had. Tan Hill is
qua percentage misschien niet de steilste klim, denk op z’n steilst zo’n 12%,
maar hij blijft maar doorlopen. Boven aangekomen was er bij de pub een volgende
tussenstop. Hoewel ik er al aardig doorheen zat sloeg ik ook deze over en dook
direct de afdaling in in de hoop nog een beetje bij een gouden tijd in de buurt
te kunnen komen.
Bij Nateby werd opnieuw geklommen en na de
afdaling was er een wat langer stuk zonder echte klim. Ik reed alleen rond en
voelde me hopeloos verloren. Qua kilometers ging ik nu misschien net over de
helft, maar de sappen leken al volledig uit de benen te zijn weggevloeid. Ik
weet nog dat ik bij mezelf dacht: onthoudt de pijn die je nu voelt en doe
jezelf dit nooit meer aan! Ik ken mezelf namelijk. Naarmate de tijd vordert
denk ik dan toch dat het erg gaaf was, dat het allemaal best te doen was en dat
ik het graag nog eens zou doen. Nu zat ik bijna te huilen op de fiets. Ik moest
nog zo’n eind en ik was al op…
Bij Moorcock Inn was de eerste tussenstop
waar ik ook gebruik van maakte. Bovendien besloot ik er m’n beenstukken uit te
doen, in de hoop dat ik dan lekkerder zou gaan rijden. Zo bezig zijnde kwam er
een renner voorbij en die zei dat ik goed klom. Kijk, dat soort opmerkingen kan
mijn ego goed gebruiken. Het duurde even tot ik doorhad wie het was. Het was
Andy. Hij had me weer bijgehaald. Terwijl ik nog bezig was reed hij weg maar
niet voor hij me wist te melden dat nu de zwaarste klim eraan kwam.
Garsdale Head
Door wat voorbereidingswerk wist ik dat
al. Garsdale Head lag om de hoek. Deze klim is met niets vergelijkbaar. Ik moest
onder het spoor door waarna een stuk asfalt van 25% me lachend aankeek. Ik wist
niet hoe ik dit moest doen. Het enige medicijn was: blijven trappen. Waar
eerdere beklimmingen steeds even afvlakten en korte afdalingen kenden kwam hier
geen eind aan. Ik weet het niet goed meer maar ik denk dat ik nu bij bovenkomst
echt huilde van de pijn.
Na de afdaling volgde een mooi dal. Ik
moest er moeite voor doen om dat ook in te zien. Er zat geen jus meer in de
benen. Ik draaide een nieuwe klim op, Newby Head, en moest wederom onder een
spoor door. En daar zag ik hem weer: Andy! Ik reed naar hem toe en samen topten
we de steile heuvel. Andy bleek mijn redding. Hij kende het parcours natuurlijk
goed, dacht dat we het wel met een gouden tijd zouden halen en sprak me moed
in.
Vanaf de top van Newby Head was er nog zo’n
55 kilometer te gaan maar dat laatste stuk herbergde slechts één klim. We doken
samen de lange afdaling in met voornamelijk Andy op kop. Op de momenten dat we
iets moesten klimmen nam ik over. We hielpen elkaar en hoewel de benen leeg
waren jaagden we elkaar op om zo hard mogelijk door te gaan.
De laatste tussenstop bevond zich aan de
voet van Silverdale. We stopten even om de bidons bij te vullen en ik maakte
nog een vrouw blij door mijn opgespaarde voedingspapiertjes in een prullenbuk
te dumpen. Dat was ze blijkbaar niet gewend. Op die laatste klim bleven Andy en
ik bij elkaar. We reden allebei tot in de krampen en schoten erom in de lach.
Eindelijk boven was ik voor het eerst weer blij: ik wist dat ik het ging halen!
In de afdaling werden we ingehaald. Andy
volgde die renner, maar ik kon niet aanhaken. Het maakte ook niet meer uit. De
laatste vijftien kilometer reed ik weer in m’n eentje en perste het laatste
beetje energie uit de benen. Ik vind het ook wel mooi om te doen, zo solo.
Bovendien wist ik dat ik genoeg tijd over had om goud te halen. In Threshfield
aangekomen wachtte Andy me op.
Patatje
Na afloop kreeg iedere deelnemer een
certificaat met tijden erop. Ik had Etape du Dales gereden in 6 uur, 44 minuten
en 6 seconden, ruim genoeg voor goud. Andy was zes minuten sneller. Met een
paar bonnetjes haalde ik een patatje en wat drinken. Hoewel ik leeg was had ik
geen honger. Of eigenlijk had ik geen puf om te eten.
We praatten wat na aan tafel. Ik hoorde
Andy met een andere renner praten over een cyclo van een week eerder in het
Lake District. Die zou nog zwaarder zijn en Andy spoorde me aan om daar ook
eens te starten. Ik had echter m’n buik wel even vol van die Engelse
beklimmingen.
Buiten gekomen moest ik nog tien kilometer
terug naar Appletreewick. Ik zag er als een berg tegenop. Andy had medelijden
en zei dat hij er toch langskwam, dus hup: fiets achterin zijn auto en
meerijden. Geweldig! In het wielrennen kan je een eeuwige vriendschap voor één
dag afsluiten. In de huidige tijd kan je daar echter een vervolg aangeven. We
volgen elkaar op strava en Andy heeft me al uitgenodigd om in 2019, als het WK
wielrennen in Yorkshire plaatsvindt, een biertje te komen doen.
Wielrennen in de Yorkshire Dales: het is
schitterend en zeker aan te raden. Maar één ding: onderschat het niet! De
beklimmingen zijn gruwelijk zwaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten