december 26, 2016

Wielrennen in de Yorkshire Dales

Mijn wielerjaar was om eerlijk te zijn niet heel bijzonder in 2016. Toch waren er drie hoogtepuntjes. Zo lukte het me eindelijk om te gloriëren in het Piechems Kampioenschap en durfde ik het aan om de toerversie van Parijs-Roubaix te rijden. Voor het eerst reed ik dit jaar ook een cyclo en wel in de Yorkshire Dales. Hiervan heeft u, trouwe Vlijmbloglezer, nog een verslag tegoed. Al was het maar om te weten hoe het fietsen er in deze specifieke Engelse heuvels aan toe gaat.

Piechem in de Yorkshire Dales


Het idee om in dat gebied te rijden was al een paar jaar geleden ontstaan. In de Volkskrant stond een artikel over de toertocht Etape du Dales in Yorkshire, waar dat jaar ook de Tour de France zou passeren, die als Engelse tegenhanger van de Ronde van Vlaanderen zou kunnen dienen. Allerlei steile hellingen staan op het menu met namen die klinken als een klok. Wat te denken van Buttertubs Pass, Fleet Moss en Garsdale Head. Toen ik me in het najaar van 2015 kapot verveelde op de bank door toedoen van een bij een valpartij ontstane hersenschudding besloot ik om eens te kijken of het tot de mogelijkheden behoorde om deze tocht eens te rijden.

Het herstel van de hersenschudding duurde langer dan me lief was. Tot halverwege februari bleef ik last houden waardoor de trainingsperiode voor de tocht op 15 mei vrij kort was. Hierdoor besloot ik voor mezelf om de cyclo te rijden als een toertocht: gewoon genieten en niet letten op de tijd. Naarmate de oversteek naar Engeland echter dichterbij kwam en het koersen in Nederland, samen met de toertochtversies van Parijs-Roubaix en de Amstel Gold Race, me niet superslecht afging merkte ik toch dat ik voor goud wilde gaan. Ik vond dat ik dat aan mijn stand verplicht was. Waar ik die stand vandaan haal is mij ook een raadsel, maar laten we het erop houden dat ik een keertje wel voor het hoogst haalbare wilde gaan.

Karakteristieke muurtjes
Aangezien ik pas kort voor de tocht in Engeland zou arriveren wist ik dat ik niet van tevoren zou kunnen inrijden om alvast wat van het parcours te verkennen. Zodoende hees ik me op de vroege ochtend van 15 mei voor het eerst aan de andere kant van de Noordzee in een wielertenue en vertrok vanuit standplaats Appletreewick naar de start naast het rugbyveld van Threshfield, nabij Grassington. Het was koud. Erg koud. Enkel de schaapjes waren mijn metgezel terwijl ik me tussen de karakteristieke muurtjes voortbewoog over de linkerhelft van de lege weg.



Bij de start had ik er al zo’n tien kilometer op zitten. De tocht was in totaal 175 kilometer die je voor goud in zeven uur moest afleggen. Dus ik wist dat ik op mijn Garmin in de gaten moest houden of ik boven de 25.7 km/h gemiddeld bleef. Het begin van de tocht was betrekkelijk vlak, net als het einde. Hoewel, in de Yorkshire Dales is het nergens vlak, maar in die stukken van de tocht zat geen echte beklimming.

Ik ging vanaf de start – men startte niet met z’n allen tegelijk, je kon zelf bepalen wanneer je zou beginnen; de tijd komt toch via je chip binnen – meteen volle bak rijden. Bij Grassington verliet het parcours de bewoonde wereld en waar ik dacht in m’n eentje te moeten rijden kreeg ik een Engelsman in mijn wiel mee. Gelukkig bleek het geen profiteur, hij nam gewoon over. Ik merkte wel dat als de weg omhoog liep dat ik daar minder moeite mee had dan hij, maar in de afdalinkjes en de min of meer vlakke stukken reed hij ongenadig hard.

Hij heette Andrew “Andy” Gall en kwam uit deze streek, al woont hij inmiddels al jaren in de buurt van Londen. Trots vertelde hij over zijn geboortedorp Masham waar je liefst twee bierbrouwerijen hebt (Theakston en Black Sheep). Ieder jaar rijdt hij deze tocht, al was het hem nog nooit gelukt om goud te halen. Dat boezemde mij wel angst in want hij reed misschien wel beter dan ik. Een paar keer wees ik vragend en angstig naar steile wegen omhoog, maar Andy wuifde mijn vingers lachend weg. Nee, dat waren slechts landweggetjes waar we niet overheen hoefden.

Eerste klim
We naderden de eerste klim: Fleet Moss. Klimmen in de Yorkshire Dales gaat ongeveer als volgt: loeisteile weg, stukje vlak, eventueel zelfs korte afdaling, loeisteile weg, nog eens een vlak stukje en dan wordt het ongelofelijk steil. Het blijft maar doorlopen. De klimpercentages zijn over het algemeen van 20-25%. Gelukkig vergoed het uitzicht veel want het is werkelijk een prachtige streek.

Bovenop Fleet Moss zag ik Andy niet meer. Ik had hem ver achter me gelaten. Jammer, want hij reed wel prettig. Wachten kon echter niet want het goud lonkte. De afdaling was lang recht en steil. Zonder dat er een bocht was zag ik dat ik m’n remmen inkneep. Zo’n snelle afdaling had ik nog nooit gereden, maar langzaamaan durfde ik meer. Beneden in de plaats Hawes was de eerste tussenstop. Die sloeg ik over want ik wilde niet onnodig tijd verliezen.



Tijd om bij te komen was er niet. Buttertubs Pass wachtte. De klim is bekend van de Tour de France-passage in 2014, waar Jens Voigt op jacht ging naar de eerste bolletjestrui van die editie. Het was een herhaling van Fleet Moss. Ander gebied, zelfde soort steile stukken. Bij bovenkomst bleek mijn gemiddelde toch flink gezakt en ik begon me voor het eerst echt zorgen te maken.

Na de afdaling kwam ik in het dal terecht bij Gunnerside en Low Row. Een groep hardrijders haalde me in en ik twijfelde of ik aan moest pikken. Ineens hoorde ik een bekende stem mijn naam roepen. Het was Andy en ik trok mezelf direct in gang. We reden lekker door maar een volgende klim liet niet lang op zich wachten. Bij Low Row draaiden we een smalle weg op. Turf Moor bleek de volgende horde. Dit keer haalde de klim denk ik niet de 20%. We hielden het bij lange stukken van ‘slechts’ zo’n 15%.

Riviertje
Het groepje klom in mijn wiel mee naar boven. Ik had het zwaar maar kreeg toch moraal. Andy moest de rol dan misschien lossen, ik had een leuk groepje van vier man gevonden om de tocht mee te vervolgen. Een klein stukje in de afdaling moesten we door een riviertje waden. We konden ook over een smal bruggetje, maar dat duurde langer en ik heb natuurlijk enorme technische kwaliteiten (ahum) dus lukte het mij wel om op aardige snelheid de Ridley Fenix recht te houden in het water.

Onder aangekomen mochten we direct beginnen aan Tan Hill. Een klim door episch gebied over zo’n tien kilometer naar de hoogste pub van Engeland. Het ging voor mij direct mis. M’n ketting vloog eraf bij het schakelen. Het groepje stopte niet maar reed keihard door. Nadat ik m’n ketting erop had gelegd probeerde ik hen nog bij te halen maar dat bleek onbegonnen werk.

Ik zat weer alleen en dan is Tan Hill een lange bedoening. Toch raakte ik aan de praat met een jonge tijdrijder uit Chelmsford. Hij stopte echter op een gegeven moment want hij moest wachten op een langzamere vriend van hem.



Te zwaar
Ik voelde me eenzaam. Het begon langzaam tot me door te dringen dat deze tocht te zwaar voor me is. De beklimmingen vormden ware aanslagen op mijn benen en ik wist even niet hoe ik het had. Tan Hill is qua percentage misschien niet de steilste klim, denk op z’n steilst zo’n 12%, maar hij blijft maar doorlopen. Boven aangekomen was er bij de pub een volgende tussenstop. Hoewel ik er al aardig doorheen zat sloeg ik ook deze over en dook direct de afdaling in in de hoop nog een beetje bij een gouden tijd in de buurt te kunnen komen.

Bij Nateby werd opnieuw geklommen en na de afdaling was er een wat langer stuk zonder echte klim. Ik reed alleen rond en voelde me hopeloos verloren. Qua kilometers ging ik nu misschien net over de helft, maar de sappen leken al volledig uit de benen te zijn weggevloeid. Ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: onthoudt de pijn die je nu voelt en doe jezelf dit nooit meer aan! Ik ken mezelf namelijk. Naarmate de tijd vordert denk ik dan toch dat het erg gaaf was, dat het allemaal best te doen was en dat ik het graag nog eens zou doen. Nu zat ik bijna te huilen op de fiets. Ik moest nog zo’n eind en ik was al op…

Bij Moorcock Inn was de eerste tussenstop waar ik ook gebruik van maakte. Bovendien besloot ik er m’n beenstukken uit te doen, in de hoop dat ik dan lekkerder zou gaan rijden. Zo bezig zijnde kwam er een renner voorbij en die zei dat ik goed klom. Kijk, dat soort opmerkingen kan mijn ego goed gebruiken. Het duurde even tot ik doorhad wie het was. Het was Andy. Hij had me weer bijgehaald. Terwijl ik nog bezig was reed hij weg maar niet voor hij me wist te melden dat nu de zwaarste klim eraan kwam.

Garsdale Head
Door wat voorbereidingswerk wist ik dat al. Garsdale Head lag om de hoek. Deze klim is met niets vergelijkbaar. Ik moest onder het spoor door waarna een stuk asfalt van 25% me lachend aankeek. Ik wist niet hoe ik dit moest doen. Het enige medicijn was: blijven trappen. Waar eerdere beklimmingen steeds even afvlakten en korte afdalingen kenden kwam hier geen eind aan. Ik weet het niet goed meer maar ik denk dat ik nu bij bovenkomst echt huilde van de pijn.

Na de afdaling volgde een mooi dal. Ik moest er moeite voor doen om dat ook in te zien. Er zat geen jus meer in de benen. Ik draaide een nieuwe klim op, Newby Head, en moest wederom onder een spoor door. En daar zag ik hem weer: Andy! Ik reed naar hem toe en samen topten we de steile heuvel. Andy bleek mijn redding. Hij kende het parcours natuurlijk goed, dacht dat we het wel met een gouden tijd zouden halen en sprak me moed in.



Vanaf de top van Newby Head was er nog zo’n 55 kilometer te gaan maar dat laatste stuk herbergde slechts één klim. We doken samen de lange afdaling in met voornamelijk Andy op kop. Op de momenten dat we iets moesten klimmen nam ik over. We hielpen elkaar en hoewel de benen leeg waren jaagden we elkaar op om zo hard mogelijk door te gaan.

De laatste tussenstop bevond zich aan de voet van Silverdale. We stopten even om de bidons bij te vullen en ik maakte nog een vrouw blij door mijn opgespaarde voedingspapiertjes in een prullenbuk te dumpen. Dat was ze blijkbaar niet gewend. Op die laatste klim bleven Andy en ik bij elkaar. We reden allebei tot in de krampen en schoten erom in de lach. Eindelijk boven was ik voor het eerst weer blij: ik wist dat ik het ging halen!

In de afdaling werden we ingehaald. Andy volgde die renner, maar ik kon niet aanhaken. Het maakte ook niet meer uit. De laatste vijftien kilometer reed ik weer in m’n eentje en perste het laatste beetje energie uit de benen. Ik vind het ook wel mooi om te doen, zo solo. Bovendien wist ik dat ik genoeg tijd over had om goud te halen. In Threshfield aangekomen wachtte Andy me op.



Patatje
Na afloop kreeg iedere deelnemer een certificaat met tijden erop. Ik had Etape du Dales gereden in 6 uur, 44 minuten en 6 seconden, ruim genoeg voor goud. Andy was zes minuten sneller. Met een paar bonnetjes haalde ik een patatje en wat drinken. Hoewel ik leeg was had ik geen honger. Of eigenlijk had ik geen puf om te eten.

We praatten wat na aan tafel. Ik hoorde Andy met een andere renner praten over een cyclo van een week eerder in het Lake District. Die zou nog zwaarder zijn en Andy spoorde me aan om daar ook eens te starten. Ik had echter m’n buik wel even vol van die Engelse beklimmingen.

Buiten gekomen moest ik nog tien kilometer terug naar Appletreewick. Ik zag er als een berg tegenop. Andy had medelijden en zei dat hij er toch langskwam, dus hup: fiets achterin zijn auto en meerijden. Geweldig! In het wielrennen kan je een eeuwige vriendschap voor één dag afsluiten. In de huidige tijd kan je daar echter een vervolg aangeven. We volgen elkaar op strava en Andy heeft me al uitgenodigd om in 2019, als het WK wielrennen in Yorkshire plaatsvindt, een biertje te komen doen.

Wielrennen in de Yorkshire Dales: het is schitterend en zeker aan te raden. Maar één ding: onderschat het niet! De beklimmingen zijn gruwelijk zwaar.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten