juni 23, 2013

Ze kwamen er niet meer overheen

Midden jaren negentig deelde ik meermaals de kopgroep met Breukink, Rominger en Museeuw. Die laatste noemde ik overigens steevast De Zeeuw. We hebben aardig wat duels uitgevochten. Vaak reed ik op kop; ik legde hen het tempo op. Ze lachten gedurende lange tijd dat ze in mijn wiel vertoefden hun tanden bloot. 'Ha ha!', moeten ze gedacht hebben. 'Dat ventje zullen we zo aan de meet eens verschalken!' Toch lukte mij het telkens weer om hen een rad voor de ogen te draaien door de snelheid continu zo hoog te houden dat ze er niet meer overheen konden komen.

Mijn ouders en zus hadden er geen idee van dat zij in die periode menigmaal figureerden in mijn fictieve wielerkoersjes. (Hoewel koersjes... Ik zag het meer als klassiekers over een afstand van liefst 3,86 kilometer van huis naar de tuin van mijn vader. Of andersom.) Toch stelden zij in mijn gedachten grote renners van het moment voor waarvan ik de namen oppikte van de koersen op tv. Ik speelde mezelf en versloeg deze toppers op grootse wijze!

Dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er ergens een kopgroep is geweest met ronderenners als Rominger en de Breuk en kasseiencoureur en sprinter Museeuw (of De Zeeuw, zoals ik zijn naam herinnerde) en daarbij nog een voor het grote publiek onbekende klepper uit Alblasserdam, tja, daar had ik geen weet van. Dat een constant in de kopgroep op kop rijdende renner bij de profs nooit een platte prijs rijdt, ook daar had ik geen benul van. Het was mijn idee van heldhaftig koersen, laten zien dat je de sterkste bent. En het dan nog afmaken ook... Wat een klasbak!

Mijn wielercarrière verliep uiteindelijk heel anders. In 1998 kreeg ik mijn eerste racefiets, een Superia. Wedstrijden reed ik er niet mee. Ik stemde - nu nog steeds overigens - mijn trainingen af op klimmen. Dat houdt in: meters maken. Inmiddels rijd ik af en toe wel wat koersjes en dat gaat ook steeds beter, maar niets (NIETS!) gaat boven klimmen en veel koersen rijden in Nederland betekent juist dat de klimbenen verminderen.

Overigens ben ik er geenszins rouwig om dat ik nooit ook maar een leven als wielercoureur serieus overwogen heb. Nu klim ik in mijn eigen tempo en dat betekent vaak genieten. Als prof geniet je niet op de klim, zeker niet als je geen topklimmer bent en met een rood hoofd toch die cols binnen een bepaalde tijd over moet zien te komen.

Bovendien heb ik mijn successen tussen de profs al op zeer jonge leeftijd gekend.

Die Rominger, Breukink en Museeuw zijn later trouwens allen met dopegebruik in verband gebracht. Die dekselse Marco van Vlijmen - wiens profcarrière na een korte speelse bui eindigde -, welke ze er midden jaren negentig meerdere malen allemaal oplegde, nog nooit!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten