Robbie kwam zelfs ’s zomers niet graag
dichtbij de kachel. Hij liep er altijd in een boog omheen. Het liefst hield hij
ook de tafel tussen hem en de allesbrander in. Vaak als hij met zijn moeder, of
met zijn oppas, naar de televisie zat te kijken dwaalde zijn blik af richting
de kachel. Zelfs tijdens zijn favoriete programma: Bob de Bouwer.
Zijn
ouders, en zijn oppas was eenzelfde mening toegedaan, dachten dat de kleine
Robbie een keer in één van de koude wintermaanden, wanneer de vlammen in de
kachel brullen, met zijn blote handen de hete en zwartgeblakerde ruitjes had
aangeraakt en hij zijn knuistjes dusdanig had pijn gedaan, waardoor hij angstig
was geworden voor de ouderwetse versie van de centrale verwarming. Om de angst
bij Robbie eruit te krijgen probeerden zijn ouders enkele malen hem dichtbij de
kachel te zetten en zelfs hem de allesbrander aan te laten raken. Daar zijn ze
echter mee gestopt toen de wijkagent op de stoep stond. De buren hadden namelijk
de politie gebeld vanwege het panische gegil dat ze hoorden uit de keel van het
kleine jongetje.
Dus blijft Robbie nog altijd angstvallig uit de buurt van de kachel.
Het probleem is dan ook niet dat Robbie een keer de kachel heeft aangeraakt terwijl deze aanstond, maar gewoon een keer overdag toen die niet brandde. Zijn moeder was op die middag in de keuken de vaat aan het wassen. Vanaf het aanrecht is de kachel te zien, dus met een blik opzij kon ze haar zoontje in de gaten houden.
Vlakbij het haardhout zat Robbie op die dag met zijn houten treintje te spelen. Hij had er een geblokt blauw autootje bij en sinds kort had hij ook een spoorweg overgang waar hij helemaal weg van was. Het leukst vond hij het om dan het spoorboompje lang omlaag te houden zodat de denkbeeldige chauffeur van het blauwe autootje gefrustreerd zou raken, zoals hij zijn papa ook vaak zag overkomen als hij lang stil moest staan met zijn grote auto.
Nu was het weer zo ver en Robbie zat op de grond in zijn eentje te lachen. Opeens hoorde hij iets wat hij niet kon plaatsen. Hij keek om zich heen om te zien wat er aan de hand was, maar zag niets bijzonders. Vrolijk ging hij verder. Hij deed de spoorboom omhoog en liet het blauwe autootje het spoor oversteken. Uiteraard moest het autootje, op het moment dat net het treintje een rondje had gereden over de houten rails, toevallig weer oversteken. Dit keer liet hij het treintje bewust stilstaan, zodat het autootje extra lang moest wachten. Hij kirde het uit bij de gedachte aan de boze denkbeeldige chauffeur!
Opnieuw hoorde hij een geluid. Het was een krakende lach die langzaamaan steeds harder werd. De stem begon ook te praten.
‘O Robbie!’ hoorde Robbie de stem zeggen. ‘Wat doe je dat geweldig! Echt leuk! Je kan die man bijna zien uitstappen en schelden!’
Robbie stopte met lachen en zat als versteend. Hij keek om naar zijn moeder, maar die had geen aandacht voor hem. Ze was nog met de theedoek in de weer. Het was ook een mannenstem die hij hoorde. Hij keek nog eens om zich heen. Het geluid kon hij echter niet plaatsen.
‘Robbie!’ zei de stem weer. ‘Hier ben ik!’
Robbie keek naar de kachel. De deurtjes waren dicht en door de zwartgeblakerde ruitjes zag hij niks. Er kon natuurlijk ook niets zijn, er past niemand in de kachel.
‘Hier Robbie! Ik zit in de kachel!’
Robbie keek nog eens naar zijn moeder om te zien of zij ook de stem hoorde. De man riep er hard genoeg voor, dus ze moest hem hebben gehoord. Ze gaf nog altijd geen reactie en was nu bezig met het afdrogen van de koekenpan. Of ze doet alsof, of alleen ik kan de mannenstem horen, dacht Robbie.
‘Dat klopt Robbie, alleen jij kan me horen!’
Robbie keek weer om zich heen; hij kon zijn oren niet geloven.
‘Wat doet u daar in de kachel?’ vroeg Robbie met een zacht kinderstemmetje.
'Ik zit vast. Ik wil eruit en jij kan me daarbij helpen.’
Niet begrijpend probeerde Robbie door de ruitjes te kijken, maar hij kon niks ontwaren.
‘Ik zie u niet. Bent u daar echt?’
‘Ja, ik zit vast. Doe nou maar de hendel omhoog, dan kan ik eruit en dan kunnen we saampjes met het treintje spelen!’
Robbie keek nogmaals naar zijn moeder. De vrouw had niets in de gaten en was nu de borden in de kast aan het ruimen. Langzaam deed hij de hendel van het kacheldeurtje omhoog en opende deze.
‘Ik zie u niet,’ zei Robbie naar waarheid.
‘Ik zit eigenlijk boven de kachel in de schoorsteen. Je moet het luikje loshalen.’
Robbie zag een gat bij het luikje en wist dat daar geen persoon doorheen kon. Als het luikje open zou zijn zou het misschien net aan lukken. Voorzichtig stak hij zijn linkerhand uit om het luikje te openen.
Vanuit het niets trok Robbie geschrokken zijn hand terug. Door het kleine gat was een lange vinger gekomen met een smerige scherpe nagel die hem over zijn onderarm klauwde. Hij was er zo beduusd van dat hij niet eens een gilletje slaakte. Snel klapte hij het deurtje dicht, rende naar zijn moeder en klampte zich aan haar benen vast.
Sindsdien blijft Robbie bij de kachel vandaan. De ware reden heeft hij echter nooit durven vertellen. Enkele maanden later had de allesbrander veelvuldig zijn werk gedaan en als er daarboven iemand in de schoorsteen had gezeten, dan kon deze persoon nu niet meer in leven zijn, wist Robbie.
Op een avond dat Robbies ouders naar een theatervoorstelling gingen kijken kwam oppas Cindy langs. Robbie vond Cindy leek en bovendien mocht hij altijd iets langer van haar opblijven. Vaak kwam haar vriendje ook langs en dan had Robbie helemaal vrij spel.
Nu ook weer ging na het vertrek van Robbies ouders al snel de bel. De vriend van Cindy kwam binnen en hij zoende de oppas. Robbie ging zoals altijd met zijn treintje spelen.
Op een gegeven moment, Cindy en haar vriendje zaten op de bank – ze hadden enkel aandacht voor elkaar –, hoorde Robbie die stem weer roepen.
‘Robbie! Robbie! Ik zit nog altijd vast! Kom je me bevrijden?’
Geschrokken keek Robbie op. Angstvallig bestudeerde hij de kachel. Daarna keek hij opzij naar Cindy en haar vriendje.
‘Ze letten niet op je! Kom Robbie, dit is het moment! Haal me hieruit! Ik zal je een ijsje geven. Een Twister, daar hou je toch zo van?’
Dat klopte, dacht Robbie. Maar hoe weet die man dat.
‘Robbie, ik weet alles van je! Ik zie je zo vaak hier. En ik weet ook dat je me hieruit zal halen, want je wilt graag een Twister!’
Na maanden de kachel ontweken te hebben stapte Robbie er toch weer op af. Eerst wat aarzelend, maar de laatste stappen gingen steeds sneller. Op zijn hurken zat hij voor de allesbrander. Langzaam deed hij de hendel weer omhoog. Hij keek even om naar Cindy en haar vriendje; het duo had niks in de gaten. Hij deed het deurtje open.
‘Juist! En nu voor een Twister moet je nog even dat luikje opendoen!’
Robbie zag door het gaatje bij het luikje weer de vieze nagel. Toen hij knipperde met zijn ogen was de nagel echter weg en twijfelde of het er even daarvoor wel had gezeten.
‘Een Twister Robbie! Heerlijk, toch?’
O wat had Robbie inmiddels een trek in een Twister gekregen! Hij stak zijn linkerarm uit om het luikje open te doen. Opeens voelde hij een hand om zijn arm klemmen en er werd een fikse ruk aan gegeven. Robbies adem stokte.
Een kleine minuut later begon Cindy te gillen. Ze zag een plas bloed liggen met een los armpje ernaast. Haar vriendje liep naar het levenloze lichaampje toe van Robbie en huiverde. Snel probeerde hij de bijkans hysterisch geworden Cindy uit de kamer te verwijderen en belde vervolgens 1-1-2, wetende dat dat eigenlijk geen nut meer had.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten